Hier volgt de beschrijving van het leven en werken van Louis Adriën Bähler.
Voorlopig staat hier nog de lezing over hem die gehouden is op 12 november in Oosterwolde (Frl.). Na 23 maart volgt een revisie hiervan op basis van mijn hoofdstuk over Bähler in Vrijzinnig Verleden, deel 2. Dat boek werd op 23 maart gepresenteerd.
Voor suggesties, informatie en dergelijke houd ik me van harte aanbevolen.
Schrijf dan even een berichtje via het contactformulier.
De lezing bevatte ook een korte schets van de levens van de voorouders (mannen in rechte lijn) van Louis Adriën. Die informatie laat ik hier achterwege omdat over die personen op andere pagina’s op deze site voldoende wordt gemeld.
(gedeelte van de) LEZING op 12 NOVEMBER 2010
Louis Adriën Bähler is geboren in Kesteren op 2 oktober in 1867, maar hij brengt zijn jonge jaren door in het Gelderse Oosterwolde. Tot zijn zevende jaar krijgt hij les van z’n vader thuis en dat blijft niet zonder resultaat want op z’n achtste schrijft hij op zondag al opstellen; en op z’n elfde vertaalt hij al teksten uit het Frans. Na een jaar gymnasium – in Dordrecht – belandt hij op dertienjarige leeftijd met het gezin in Groningen. Na afronding van het gymnasium daar studeert ook hij Theologie. Als student schaarde hij zich al achter de ideeën van het vrijzinnig christendom; en door lezing van boeken, van met name Tolstoi en de zogenoemde moderne theologen, volgt hij al vlot het spoor van het christen-anarchisme, het socialisme, het antimilitarisme en de strijd tegen de alcohol.
Hij had als student al zo’n grote boekenverzameling dat hij, terwijl hij in Blokum bij zijn aanstaande schoonfamilie woonde, zijn studentenkamer in Groningen aanhield om alle boeken te kunnen herbergen. Op 17 juni 1890 studeert Louis Bähler cum laude af in de godgeleerdheid. En drie jaar later volgt de promotie tot doctor in de theologie. Hier noem ik vast dat de (let wel) 13-de stelling bij die promotie luidde: “Bij een goede opleiding van een Christen-Theoloog mag het aan eenige studie van het Boeddhisme tegenwoordig niet ontbreken.” Later zullen we zien dat zijn liefde voor het Boeddhisme hem bepaald niet in dank is afgenomen.
In 1894 kreeg Bähler een forse aanvaring met de overheid. Hij had in een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden een vervolgonderzoek geëist naar financiële onregelmatigheden van een collega-theoloog in het weeshuis ‘Neerbosch’ te Nijmegen. Na een aanklacht wegens smaad volgde een boete van 25 gulden. Het was de eerste maar zeker niet de laatste keer dat Bähler bij een dergelijk conflict was betrokken. Bovendien kostte hem dit bijna de toegang tot het predikantschap. Binnen de kerk ging men namelijk dwars liggen als het om Bähler ging. Zo kreeg hij in april 1894 vanuit Schiermonnikoog een beroep naar het eiland. Maar zowel het classicaal bestuur van Dokkum als het provinciaal kerkbestuur in Leeuwarden, weigerden medewerking. Schiermonnikoog volhardde maar het was pas in november 1895, anderhalf jaar later dus, dat hij daar als predikant bevestigd kon worden.
Intussen was hij in juni 1894 gehuwd met Gesina Boerma, een boerendochter uit het Groningse Blokum, bij Slochteren. Op Schiermonnikoog hield Bähler, tot genoegen van de eilandbewoners, lezingen over de natuur én over de oosterse mystiek en het boeddhisme, waar hij zich meer en meer in verdiepte. In 1897 kwam de volgende rechtszaak. Dit keer betrof het een pleidooi van Bähler voor dienstweigering. Op een bijeenkomst van moderne theologen in Amsterdam, nam hij het op voor een uit Sneek afkomstige dienstweigeraar. Hij bouwde zijn verhaal als volgt op:
God is Liefde
Godsdienst is werkzaam zijn in dienst der liefde
Krijgsdienst is werkzaam zijn in dienst der vijandschap
Weigering van krijgsdienst is dus plicht van de godsdienstige mens
Weer kwam het Provinciaal kerkbestuur in actie. In artikel 11 van het Algemeen Reglement van de kerk stond namelijk dat het een kerkelijke functionaris niet past om de liefde voor Koning en Vaderland te ondermijnen. Uiteindelijk resulteerde dit in een officiële berisping door de Kerk.
Tegelijkertijd waren er ook conflicten binnen de kerk op Schier. Een groep van veertien lidmaten onttrok zich meer en meer en kerkte steeds bij de Gereformeerde Kerk. Dit alles ging Louis blijkbaar niet in de koude kleren zitten: hij werd namelijk in 1898 door een arts voor acht weken vrijgesteld van alle pastorale arbeid op het eiland.
In zijn jaren op Schier zou Bähler een handvol boeken schrijven, waaronder in 1901 het boekje “Mijn Jezus”. Opmerkelijk is dat in datzelfde jaar ook verscheen: een Nederlandse vertaling van “Mijn kleine evangelie” van Leo Tolstoj. En de overeenkomsten qua opbouw van beide boekjes is opvallend. Beide bevatten ze twaalf hoofdstukken. Het 1e hoofdstuk bij Tolstoj: De Zoon van God; bij Bähler: Zone Davids Beide laatste hoofdstukken bij Tolstoj: Het afscheidsgesprek en De Geest overwint het vlees; en bij Bähler: Gethsemane en Het doodvonnis.
Bähler noemt nergens dat hij tekst heeft overgenomen van Tolstoj, maar bij de opbouw moet hij het toch wel als voorbeeld hebben gebruikt.
De naam is nu al een paar keer gevallen: Leo Tolstoj. Deze Russische graaf en grootgrondbezitter had zo rond 1900 een groot aantal volgelingen in Nederland, vooral ook onder theologen. Hij had zich, na een geestelijke crisis, tot christen bekeerd, maar wel tot het christendom in de praktische zin. Dat hield: in een vorm van ascese, sober leven en een hoge ethische standaard.
In een in 1894 uitgegeven boekje: Het koninkrijk Gods is in jezelf, riep hij op tot een nieuw soort christendom, niet als een nieuwe religie, maar als een leidraad voor het leven. Een van de uitgangspunten was ‘geweldloze weerbaarheid’.
Een Amerikaan, Adin Ballou, had al in 1838 een ‘catechismus van de geweldloze weerbaarheid’ geschreven. Vraag: Waar komt het woord geweldloze weerbaarheid vandaan? Antwoord: Van het gebod W eerstaat het kwade niet. (Matth. 5:39.)
Deze woorden uit de Bergrede waren ook leidend voor Tolstoj. En daarmee voor alle Tolstojanen, waaronder velen ook Louis Bähler rekenden en nóg rekenen. Maar Bähler zelf wilde zich geen Tolstojaan noemen, maar ‘christen-anarchist’ omdat hij als christen gezien wilde worden. In 1900 schrijft Bähler in het blad Vrede: Al luister ik naar geen van de levenden zoo lief als naar Tolstoy ik ben geen Tolstoyaan.
Tolstojs filosofie ging trouwens veel verder dan geweldloosheid, en is het beste te vatten met de begrippen reinheid, soberheid en naastenliefde, begrippen die lang niet altijd op zijn eigen leven van toepassing waren, maar die hij wel uitmuntend op anderen over kon brengen.
Tolstoi propageerde onafhankelijkheid van de staat, door het oprichten van kleinere gemeenschappen die in eigen onderhoud voorzien. Dat werd in 1900 ook in Nederland overgenomen in bijvoorbeeld het project van de Internationale Broederschap in Blaricum. Aan de oprichting daarvan heeft ook Bähler meegedaan hoewel hij er zelf niet heeft gewoond. De reden daarvoor was dat hij predikant wilde blijven en dat hij behoefte had aan – zo schreef hij zelf: ‘eene huiselijke afzondering voor mijn huwelijksgeluk’. Hij wilde dus gewoon bij zijn vrouw zijn !
In 1896 had Bähler een preek gehouden over, wat hij noemde ‘de Nieuwe Morgenster’; hij doelde daarbij op Leo Tolstoj. Dat geeft al aan hoezeer hij door Tolstoj is beïnvloed. En hoewel Bähler door zijn kritische geest niet als een volgzaam bewonderaar van Tolstoj gezien mag worden – en hij, zoals gezegd, ook geen Tolstojaan genoemd wilde worden – is hij 12 jaar later, in 1908, toch wel lyrisch over Tolstoj als hij zegt:
Wie is hij toch? De grootste man van zijn tijd, de vijfde Evangelist, de dertiende apostel, de tweede Johannes de Doper; een grote onder de groten, die ons kleine aardlingen, van tijd tot tijd ter hulpe wordt gezonden. Als er iemand is geweest, die de voorloper van een Messias schijnt te zijn, dan is het Tolstoj. Tien jaar later zal Bähler in een boek over Tolstoj deze tekst uit 1908 herhalen.
Samen met de geestverwanten en christen-anarchisten Felix Ortt en Lodewijk van Mierop. richtte Bähler in 1900 een nieuw tijdschrift op: Vrede – Orgaan tot bespreking van de praktijk der liefde en ook richtten zij samen de gelijknamige drukkerij annex uitgeverij op. In de eerste jaargang van het blad Vrede  vinden we iets over de visie van Bähler op de persoon van Jezus: Bähler voert dan de gekruisigde Jezus ten tonele die tegen ons zegt: “Gij hebt mij gemaakt tot een Hogepriester, niettegenstaande ik het ben geweest, die aan alle priesterschap een einde heeft gemaakt. Gij hebt mij gemaakt tot een Middelaar, niettegenstaande ik aan alle middelaarschap een einde heb gemaakt. Gij hebt mij gemaakt tot een God, niettegenstaande ik omtrent mijzelf nadrukkelijk heb betuigd: Niemand is goed dan God alleen. Ik vraag U niet verheerlijkt mij, aanbidt mij, verafgoodt mij. Alles wat ik van u vraag is: Volgt mij.”
In 1902 neemt Bähler afscheid van Schiermonnikoog Zijn afscheidspreek van het eiland droeg de titel: “En nu broeders, beveel ik u Gode.” (Handelingen 20: 32a.) Na eerst beroepen naar Noordwolde en Gorredijk te hebben afgewezen vertrekt Bähler in 1902 van Schiermonnikoog naar Oosterwolde (Frl.). In het Nieuwsblad van Friesland (de “Hepkema”) viel over de elfde mei 1902 te lezen: “Des morgens door den weleerwaarde heer Bolt uit Grijpskerk bevestigd, deed ds. L. A. Bähler hedenmiddag voor een schaar van 120 personen zijne intrede. Naar aanleiding van de woorden: “Ziet, hier ben ik”, hield de nieuwe herder eene boeiende rede over de bereidvaardigheid, eene rede, rijk aan inhoud en schoon van vorm. De deugd, door hem gepredikt, zou hij zelf allereerst betrachten, zonder daarbij in een verkeerd uiterste te vervallen; opvoeder des geestes, meer kán hij, meer zou hij niet zijn. ”
Ook in Oosterwolde blijft Louis boeken schrijven Daartoe bedient hij zich van een vrij strak dagritme zoals valt op te maken uit een aantekenboekje uit het archief: Van ‘s middags drie tot vijf uur dus in de gemeente. Ook die bezoekjes houdt hij keurig bij in kleine aantekenboekjes. Hij vermeldt waar men woont, wie het gezinshoofd is en welk bedrijf of beroep men uitoefent. Verder natuurlijk de gezinssamenstelling, of men lidmaat is, en ook van welke richting men is: onze richting, onlocaalsch en dergelijke.
De boeken, die Bähler schrijft, hebben soms een opmerkelijke en niet zelden een gewraakte inhoud. Zo liet hij in 1903 in eigen beheer twee preken in een boekje drukken: Reïncarnatie en Karma, beide preken van zijn Schier-periode. In die gemeente heeft hij vrijuit kunnen spreken over Brahmanisme en Boeddhisme en zijn geloof in Reïncarnatie en Karma. Reïncarnatie is het geloof dat het niet-lichamelijke deel van de mens, na de dood niet verdwijnt, maar terugkeert in de geboorte van een nieuw mens. En Karma betekent kortweg dat alles wat we doen, denken en zeggen weer bij ons terugkomt, in dit of in een volgend leven dus. Bähler vond op Schier een gewillig oor voor zijn preken en inleidingen. Van buitenaf had men schamper geschreven over de Schiermonnikoogers; het zouden maar eenvoudige vissers zijn. waarop Bähler in het nawoord van dit boekje schrijft:
“Die eenvoudige Schiermonnikoogers vormen iederen zondag een netter en ontwikkelder publiek dan de schare welke men in menige groote Hervormde stadskerk vergaderd ziet.”
Ook in 1903 verschijnt het boekje: Twee levensbeginselen, waarin hij enkele begrippen tegenover elkaar plaatst
Liefde – Zelfzucht
Geloofsvrijheid – Staatsdwang
Dienstweigering – Krijgsdienst
Vrede – Oorlog
Geluk – Ellende
Deze opsomming maakt duidelijk dat hij hier zijn antimilitarisme onderbouwt.
En – ook alweer in datzelfde jaar 1903 – verschijnt een boek dat door Bähler was vertaald en waarin hij een voorwoord schrijft. Het boek zou geschreven zijn door een boeddhistische monnik en met name het voorwoord én de titel deden veel stof opwaaien. Het betrof het boek: Het ‘christelijke ‘barbarendom in Europa. Bähler meldt in het voorwoord dat het een zegen is zoiets te mogen lezen en dat zij die zich christenen noemen, er beter aan doen grondig kennis te nemen van het Boeddhisme “opdat men nog eens tot het ware christendom zou kunnen doordringen”. Hij schrijft in het voorwoord letterlijk: “Want een feit is het, dat onze christelijke wereldbeschouwing waar zij mis is, door de Boeddhistische verbeterd en waar zij onvolledig is, door de Boeddhistische aangevuld kan worden.”
Dat is een uitspraak die uiteraard met name bij hén aanstoot gaf, die menen dat het christendom geen onvolkomenheden of onvolledigheden heeft.
Er volgde dan ook direct een aanklacht door een kerkenraad uit Amsterdam. De synode verwijst die klacht door naar de classis Heerenveen die Bähler vraagt om een schuldbekentenis op straffe van schorsing. Bähler meldt dat hij zich van geen kwaad bewust is en dat hij daarom ook geen schuld kan bekennen. De classis vraagt hem dan om uitleg – iets waar ze volgens Bähler mee hadden moeten beginnen. Hij zegt dan dat hij niets anders heeft gedaan dan christenen op te roepen tot waarlijk, tot écht christendom.
Dat was ook tot uiting gekomen in de titel van het boekje. Maar bijna voortdurend werd die titel verkeerd aangehaald en werden de aanhalingstekens weggehaald, ook in vele latere en recente publicaties overigens. En die aanhalingstekens stonden er niet voor niets.
In het voorwoord meldt Bähler dat zich in hem het eigenaardige verschijnsel voordoet van een predikant die niets aan de zending geeft. Hij schrijft: “Ik kon niet. Ik mocht niet. Reeds als christen voelde ik mij in de ogen van elke heiden medeplichtig: én aan de koloniale politiek én aan de koloniale zending van mijn medechristenen. Daar mocht waarlijk geen persoonlijke deelname meer bij komen”. Vandaar dat hij geen geld gaf aan de zending.
Wie de teksten van Bähler leest, die moet dan ook erkennen dat hij niet zozeer propaganda voerde vóór het Boeddhisme, maar zijn frustraties en boosheid juist uitte tégen het toenmalige christendom van de westerse cultuur. De classis snapte echter blijkbaar niets van Bählers uiteenzetting en eiste opnieuw herroeping van zijn woorden en het tonen van berouw. Bähler weigerde. Uiteindelijk belandt deze ‘questie Bähler’ opnieuw bij de synode. Vanuit Oosterwolde en Fochteloo komen 522 handtekeningen van leden van de kerk en anderen die zich achter Bähler scharen en hem vrijpleiten. Tenslotte mondt het – na een lange periode van heftige strijd – uit in vrijspraak van alle beschuldigingen en volledige rehabilitatie.
In Oosterwolde werd dit bericht op 13-08-1905 met blijdschap ontvangen. De Leeuwarder Courant van 16 augustus 1905 meldt: “Onder de boomen van den Brink, op het Oost van het dorp, had zich hedenmiddag eene talrijke schare verzameld, welke met belangstelling luisterde naar ’t geen door de predikanten Vorster van Oldeberkoop en Reitsma van Noordwolde werd medegedeeld inzake de vernietiging van dat besluit door de Synode.”
Zo eindigde een voor Bähler erg pijnlijke periode in een volledige rehabilitatie in het ambt, tot groot genoegen van de kerkgemeenschap hier in Oosterwolde. Voor Bähler eindigde het, maar voor een grote groep anderen in het land was dit juist het begin van een nieuwe beweging. Zij zagen namelijk in de hele affaire, en vooral in de rehabilitatie van Bähler, aanleiding voor de oprichting van de Gereformeerde Bond binnen de Hervormde Kerk. In diverse geschriften van deze Bond  komt de naam Bähler daarom ook regelmatig voor.
Tijdens de periode in Oosterwolde schreef hij 15 boeken en brochures. Redelijk kort na deze affaire publiceert Bähler opnieuw een boekje dat als titel draagt: Het Christendom. Nergens is er in een verwijzing te vinden naar zijn schorsing e.d., maar het lijkt er op dat hij op die manier opnieuw weerwoord gaf en duidelijk wilde maken waar hij stond en wat hij was, nl.: christen ! “Het zuivere christendom”, zo stelt hij in het boekje, “is christendom zonder Calvijn of Luther, ja zelfs los van Jezus. Los van Jezus zelfs? Ja, ook los van Jezus, voor zover hij een persoon en een persoonlijkheid was.”
Bähler stelt namelijk: Christendom is Christusdom; het gaat volgens hem om de Christusgeest. Dat waren we eerder dus al bij zijn vader tegengekomen. Bähler schrijft: “Christus is Degene die door God rechtstreeks wordt geopenbaard. Openbaart de natuur ons God middellijk langs zintuiglijke weg, Christus openbaart ons God onmiddellijk op inwendige weg.”
Even later schetst hij Christus weliswaar als mens, maar als ideemens, zoiets als de Ideeënleer bij Plato. Verderop in zijn boekje stelt hij vragen die hijzelf ook direct beantwoordt: “Is Christendom dan niets méér dan humanisme?” Antwoord van Bähler: “Niets minder dan dat” en ook de vraag: “Is het beste humanisme niet het humanisme van de Godmens?” Antwoord: “Dát nu is het Christendom.”
In 1909 neemt Bähler een beroep aan naar Aduard. Hij neemt daarom op 14 maart 1909 afscheid van Oosterwolde. Zijn afscheidspreek kreeg als titel mee “Laat u met God verzoenen!” (2 Cor 5:20). Hij begint ermee te veronderstellen dat de harten van de aanwezige kerkgangers wel week zullen zijn en daardoor nu openstaan voor een indringende boodschap. Na een eerste algemene deel over verzoening met God komt een deel waarin de gemeente bijna persoonlijk wordt aangesproken. “Ik heb u gesmeekt om God te zoeken. Maar daar had gij geen tijd voor met uw wereldsche gedoe.” “Ik hoop dat gij allen eenmaal, hetzij nog hier, hetzij hiernamaals, zult gevoelen welk een verdriet ik over Oosterwolde’s vervreemding van God gehad moet hebben.”
Overigens worden ook wel heel aardige dingen over Oosterwoldenaren gezegd, en noemt hij het ˜mijn Oosterwolde”, waar het Gelderse genoemde wordt ˜mijns vaders Oosterwolde”.
Het drieluik van de afscheidspreek eindigt met een meer algemene schets over zijn periode in Oosterwolde. En vooral roemt hij de natuur rondom de pastorie: de nachtegaal, de merel, de fitis en de houtduif en ‘de fijne geur van de berk die de avondzoelte doorbalsemt.’
Veertien dagen na zijn vertrek uit Oosterwolde, dus op 28 maart 1909 doet Bähler intrede in Aduard. Hij zegt daar maar meteen dat ze geduld met hem moeten hebben: “Beoordeel mij niet te haastig: Ik ben niet iemand die gauw en gemakkelijk vrienden maak; doch de vrienden die ik maak, zijn echt en hecht.” en ook: “Geef uzelven tijd om aan mij te wennen, nog méér tijd om u aan mij te hechten.” Hij begint met frisse moed in Aduard en heeft veel goede contacten. Maar na amper twee jaar stopt hij abrupt met het predikantsambt. In vele – ook min of meer officiële – publicaties over Bähler staat een foute aanleiding voor dat plotselinge vertrek vermeld. Bähler – zo melden die auteurs – zou het in een preek hebben opgenomen voor een onderwijzer die vanwege een zedendelict was opgepakt. Bähler zou veel te ruimhartig zijn geweest richting die man.
Het is uiterst laakbaar dat zo een erg fout beeld wordt geschetst, zelfs door wetenschappers!
Het tegenovergestelde is volgens berichten uit die tijd namelijk het geval. Bähler had in een preek de gemeenteleden geconfronteerd met juist hún al te luchthartige opvattingen over de zedelijkheid. Veel kinderen en hun ouders namen het namelijk juist voor de gevangen genomen onderwijzer op. Ook sommige van de slachtoffers.
En hoewel Bähler de man zelf niet in zijn preek had betrokken, had hij wel duidelijk laten merken hoe hij tegen de zaak aankeek. Dat werd hem door de kerkenraad bepaald niet in dank afgenomen. Gemeenteleden en schoolkinderen dromden zelfs naar zijn huis, waardoor Bähler zich genoodzaakt zag de luiken voor de ramen te sluiten. Er werd zelfs enige tijd extra politie gestationeerd in Aduard.
Bähler mocht van de kerkenraad niet preken op de manier zo hij vond dat het moest  en hij vond dat hij daarop een krachtige daad moest stellen. Hij trok zich per direct terug uit het ambt. Er is door de kerkenraad later nog wel geprobeerd – met slechts één stem tegen – om hem op zijn beslissing te doen terugkeren, maar Bählers besluit stond vast: hij legde het predikantschap neer en vestigde zich met zijn vrouw op landgoed Lemferdinge in Eelde.
Hij schrijft daar nog enkele boeken waaronder in 1914: ˜Geestdrift en verontwaardiging”. Daarin blikt hij terug op de laatste achttien jaar van zijn leven en haalt daaruit – wat hij noemt “evolutionaire en revolutionaire” uitingen naar voren; een bloemlezing dus uit al zijn publicaties tot dan toe.
In 1915 werd de vredesbeweging nog eens opnieuw opgericht onder de naam Het Vrije Menschen Verbond waarbij ook Bähler betrokken was. In 1916 zal een met Henriëtte Roland Holst geschreven manifest – dat antimilitaristisch was en opnieuw opriep tot dienstweigering – Bähler opnieuw met de staat in conflict brengen. Hij krijgt de keuze tussen dertig dagen hechtenis of een boete van 75,00 gulden. Hij kiest voor de boete. O.a. Ferdinand Domela Nieuwenhuis neemt hem dat kwalijk: Je moet geen boete betalen aan de staat die je eigenlijk ontkent, vindt hij. Bähler schrijft dan een ingezonden artikel waarin hij zijn keuze verklaart: Zijn vrouw Gesina lijdt namelijk aan duizelingen die zich onaangekondigd alleen in de nachtelijke uren voordoen. Hij wil daarom geen dertig dagen – én nachten – van huis zijn.
In 1918 schrijft Bähler nog een studie over Tolstoj, getiteld: Tolstoj, eene waardering, waaruit nog maar eens zijn bewondering voor de Rus blijkt en zijn lyrische opmerkingen uit 1908 worden herhaald.
Bähler zal in de periode erna de aantekening maken: “Ik ben pantheïst.”
Hij wordt in 1930 nog redacteur van het blad Saksenland en er verschijnt in 1935 een geheel bewerkte versie van zijn boekje Het Boeddhisme.
Inmiddels had Bähler zich echter al gestort op alternatieve geneeswijzen – iets waarin hij zich al veel eerder had verdiept – en was een iriscopiepraktijk begonnen. Er was intensief contact tussen Bähler en de plaatselijke huisarts. Ze verwezen patiënten naar elkaar door. Dat leidde echter opnieuw tot een rechtszaak. Een van de patiënten kwam te overlijden en de nabestaanden maakten de zaak aanhangig. Weer volgde een veroordeling; ditmaal wegens kwakzalverij. In de biografie van Nynke van Hichtum staat trouwens dat ook zij plannen had om zich bij de als zeer deskundig bekend staande Bähler onder behandeling te stellen. Maar door haar zwakke gezondheid kon ze de reis niet meer ondernemen.
In april 1932 overlijdt vader Bähler, maar ook de gezondheid van Louis gaat in die tijd achteruit.
Het gezichtsvermogen van Louis wordt drastisch minder. Hij werd uiteindelijk vrijwel blind. Hij overlijdt op 73-jarige leeftijd op 22 maart 1941 en wordt begraven op de begraafplaats in Eelde.
Op het gedenkteken staat: Van licht tot licht. Het monument ademt de geest van de vrijmetselarij. Overigens had Bähler zelf in een aantekenboekje ooit eens een andere tekst gezet voor op zijn graf:
“Hier ligt Louis Adriën Bähler die het stoffelijk omhulsel was van diens Hoogere Zelf voor de aardsche jaren 1867 – VERGIFFENIS !”
Of hij later zelf de werkelijk gebruikte tekst heeft bedacht – of dat men zijn eigen ontwerp niet onder ogen heeft gehad – is mij niet bekend. In oktober 1951 werd zijn vrouw Gesina Boerma begraven in hetzelfde monument.
Â
Landgoed Lemferdinge in Paterswolde, dat door het echtpaar Bähler-Boerma na het afscheid van Aduard werd betrokken. Beide staan ook afgebeeld.